Cactussen en Vetplanten, 25e jaargang 2008, no 1
<
DE GENUS FRAILEA
Geschiedenis en cultuur
door Albert Leroy
Hier hebben we dan een zeer interessante
genus van klein blijvende bolcactussen
waarvan weinig documentatie te vinden
is. Enkele geschriften in clubbladen en
tijdschriften verschenen zoals in Blatter
fur Kakteenforschung, 1934, nr. 11,
Succulenta Nederland, 1925, nr. 7(11),
p. 153-154, de San Gabriel Valley Cactus & Succulent Soc, 2003, The Cactaceae, 1922 van Britten & Rose, bij Huntington ISI een paar maal, en in Notocactus Information Exchange - Classification according to the IOS Consensus.
Dit zijn dan zowat de enige documenten
die ik heb kunnen onderscheppen om u
enig inzicht te geven over deze genus en
zijn fantastische plantjes. Ik wil het hier dan niet te wetenschappelijk maken, daar ik wel wat schik heb van
de specialisten uit onze club zoals Piet
Ende uit Nederland. Hij is de vrijgevige
producent van de vele tientallen verschillende zaden welke we ieder jaar op onze
zaadlijst kunnen vinden. Dank je wel Piet
voor deze vrijmoedigheid, we hopen dan
ook nog vele jaren op uw gulle medewerking te mogen rekenen.
Geschiedenis
Lang werd deze genus in verband gebracht met de Notocactus daar de arealen
in Zuid en Centraal Amerika van deze beide genussen elkaar steeds overlappen.
Laat ons daar eens verder in duiken. De
Genus Notocactus is een lid van de door
Buxbaum beschreven tribe der Notocactinae. Deze tribe bestaat voornamelijk uit
bolvormige genera (met uitzondering van
de Eulychinia) enkel voorkomend in Zuid
Amerika. Deze genera werden dan weer
verder opgesplitst in de volgende subtribs:
1. Corryocactus, Austrocactus, Eriosyce,
Pyrrhocactus en Eulychnia.
2. Neoporteria, Islaya en Copiapoa.
3. Notocactus, Parodia, Blossfeldia en
Frailea.
Astrophytum en Uebelmannia waren oorspronkelijk ook in deze sub-tribs maar
werden dan ook algauw naar hun correcte
posities teruggebracht. Astrophytum bij
de Cacteae en de Uebelmannia bij de Cereeae.
Hier zien we dan al snel dat de Notocactus en de Frailea een groep vormen van
kort kolom- tot bolvormige planten in een
genus van dwergcactussen. Er bestaan
nog een, niet officiële, diepere indeling
in deze sub-tribe. Deze wordt dan ingedeeld volgens de hoogtes waarop de
planten voorkomen. We hebben er dan
de zogenaamde "Pampas Lijn" en de
"Hooggebergte lijn".
De "Pampas lijn" omvat dan twee gen
era, namelijk de Notocactus en de
Frailea. Deze beide worden dan ook
gevonden op betrekkelijk lage hoogtes,
beneden de 1000 meter. We vinden er de
planten bijna steeds in zogenaamde kleine eilandjes van rotsachtige heuvels
bedekt met weilanden of bossen. Het verspreidingsgebied is zeer groot en strekt
zich uit van Argentinië, Paraguay, Uruguay tot Zuid-Brazilië.
De "Hooggebergte lijn" omvat twee genera namelijk de Parodia en de Blossfeldia. Deze beide genera vinden we op
hoogtes tussen de 500 en 4200 meter.
Deze planten vinden we voornamelijk
aan de voeten van oostelijk gerichte
berghellingen in de Cordilleras van Argentinië, Bolivia en Paraguay (Blossfeldia enkel in Zuid-Bolivia en Noord-Argentinië).
Tegenwoordig is men er de mening
toegedaan dat deze vier genera éénzelfde
voorvader zouden hebben gehad die zich
uiteindelijk heeft gesplitst in de bergtak
en de laagland tak.
Deze groep van genera hadden een zeer
verward verleden. De Uebelmannia met
wat we heden ten dage de Notocactus
subgenus Brasilparodia noemen, beide
werden oorspronkelijk als Parodia
beschreven. In 1984 probeerde F. Brandt
de Eriocacti tot een subgenus van de
Parodia te reduceren maar dit was zonder
rekening te houden met de harde kern van
Notocactus liefhebbers. Velen onder hen
denken dat de Eriocacti een oudere groep
vormen dan de Notocactus en de Parodia.
Brandt switchte ook de Brasilicacti tot de
Parodia.
In het midden van de jaren tachtig begon
een beweging binnen de IOS die een kuis
wilde houden in de genera binnen de
Cactaceae. Er werd vanuit gegaan dat
vele namen, door K. Backeberg en Fr.
Ritter in het leven geroepen, een dubbel
of dubieus gebruik genoten. Ik veronderstel dan ook dat velen onder ons het daar
ook mee eens zouden kunnen zijn dat
verschillende genera, gebaseerd op zeer
kleine verschillen, beter tot sub-genus of
zelfs volledig terzijde gelaten kunnen
worden.
Na een periode van beraadslaging en discussies tussen de leden van het IOS
werden de eerste bevinden dan uitgegeven in Bradleya 4. 65-75(1986). Hierin
werd dan overeengekomen dat het aantal
aangenomen genera van het extreem hoge
200 tot een even extreem laag aantal van
86 terug moest worden gebracht. Tijdens
deze (zogenaamde intelligente) herziening speelden we de volgende genera
kwijt:
• Lobivia werd opgenomen in Echinopsis;
• Sulcorebutia en Weingartia werden
Rebutia;
• Notocactus en Blossfeldia werden
Parodia.
Uebelmannia en Parodia werden als
zelfstandige genera behouden met echter
een opmerking voor de Uebelmannia die
we toch als Parodia zouden moeten
beschouwen. Om problemen en discussie
te vermijden bleef Frailea buiten schot!
Het schijnt namelijk dat de naam Frailea
ouder zou zijn dan Parodia, wat dan ook
zou medebrengen dat, volgens de regels
van het ICBN, de genera Notocactus,
Parodia, Uebelmannia, Blossfeldia en
Frailea tot één en dezelfde genus zouden
moeten samensmelten.
Veel werk werd door de Heer Norbert
Gerloff en zijn andere experts verricht en
we hopen dan ook spoedig uitslagen te
krijgen van de DNA onderzoeken welke
lopende zijn. Ook Reto Nyffler werkt op
dit probleem, maar hij zou dan graag zien
dat Frailea en Blossfeldia geen deel meer
zouden maken van de sub-trib der Notocactinae.
Internoto heeft op dit gebied ook reeds
een massa werk verricht door vele species terug te brengen tot de rang van variëteit of forma. Heden ten dage tellen we
russen de 35 en een goede 50 verschillende species, alles afhankelijk van onze
bron.
Vorm en cultuur
Na de geschiedenis van onze genus laten
we nu eens verder kijken naar de plant
zelf en zijn cultuur.
De planten uit de genus Frailea zijn
meestal bolvormig tot min of meer cylindrisch met een ronde lichtjes ingedeukte
apex. Gewoonlijk zoden vormend. Het
lichaam is bedekt met de vele (10/15),
weinig diepe, ribben welke verdeeld zijn
in kleine tuberkels welke op hun uiteinde
kleine stekels (7/11) hebben.
Het fruit is klein en ellipsoide tot sferoidaal van vorm. Het fruit is bedekt met
kleine gele schubben in wiens oksels we kleine borstel haren vinden. De zaden zijn
bruin tot zwart van kleur, zacht viltig tot
glad en blinkend.
De typeplant bij de eerst beschrijving van
deze genus door Britton & Rose was
Echinocactus cataphractus Dams. (Er
bestaant nu twijfel of deze plant wel tot
deze genus zou behoren, mogelijkerwijze
zou die moeten overgebracht worden naar
de genus Malacocarpus. Zo ook is Spegazzini de mening toegedaan en zou deze
plant gelijk zijn aan de E. concinnus.).
Deze plantjes gelijken fel op de kleinere
vertegenwoordigers uit de genus der
Mammillaria, doch hun ribben zijn meer
gesloten en beter gevormd dan bij deze
laatste. Ook is er een merkelijk verschil
in de zaden en de vruchten. De zaden hebben meer overeenkomst met dat der Epithelantha maar ook hier zijn de zaden en
ook de bloemen (zwavel geel) verschil
lend. De bloemen van deze genus zijn nog
slecht gekend. Veel van de bloemen gaan
nooit open en zijn cleistogaam (niet openend en zelfbevruchtend met kiemrijp
zaad). Het eigenaardige is dat de Frailea
pulcherrima enkel opent bij felle
zonneschijn (in onze contreien).
Het is algemeen gekend dat de planten
uit deze genus geen lang leven beschoren
zijn, met uitzondering van de Frailea
pumila en de Frailea pseudograhliana,
maar dan hebben ze langs de andere kant
het grote voordeel gemakkelijk uit zaad
of scheuten te kunnen worden vermeerderd. Het is daarom aan te raden van
iedere specie in verzameling verschillende planten te hebben en deze ook regelmatig te zaaien of te vermeerderen.
Hoe houden we ze en in welk substraat?
Dat mag geen probleem zijn, deze plantjes stellen zich tevreden met een betrekkelijk voedselrijk substraat en we houden
het dan ook zo goed mogelijk gedraineerd.
Daar het betrekkelijke snelle groeiers zijn
vragen ze dan ook een jaarlijkse ompotting met nieuw vruchtbaar substraat. Op
deze wijze zullen ze dan ook snel zoden gaan vormen en menig specie vult
gemakkelijk een 15 cm schotel in twee
tot drie jaar. Ook let je er op dat we in
deze genus snel monstruositeiten en
cristaatvorming tegenkomen. Door hun
snelle groei verliezen ze nogal dikwijls
de controle over het meristeem (groeipunt). De scheutvorming gebeurd normalerwijze uit de areolen maar het is niet
zeldzaam een nieuw plantje uit het
plantlichaam van de moederplant te zien
tevoorschijn komen.
In de zomer houden we de planten zeer
licht maar niet in de volle zon. In de
natuur groeien ze tussen hoog gras en laag
struikgewas, dus geven we ze hier ook
geen volle zon. Tussen iedere watergift
laten we het substraat praktisch uitdrogen
met een meststof toediening om de maand
in de groeiperiode. We laten de potjes niet
volledig uitdrogen in de winterrustperiode om het afsterven van de haarworteltjes te vermijden. Indien dit wel gebeurd
hebben ze het te lastig in de lente om een
nieuw wortelstel op te bouwen en zouden
ze wel eens willen vergeten van te bloeien.
Het zaaien is wel degelijk een kinderspel
bij de Frailea. We oogsten de zaden van
zodra de vruchten rijp zijn, laten de zaden
enkele dagen afrijpen en drogen en
kunnen onmiddellijk aan het uitzaaien
beginnen. Hiervoor gebruiken we een
gezeefd, normaal, cactussubstraat. Vullen
de potjes voor één derde met lavagruis
om overwatering te vermijden, hierop
vullen we dan ons zaaisubstraat tot op 2
cm van de rand van de pot, drukken
lichtjes aan om de capillariteit van het
substraat te bevorderen. We spreiden de
zaadjes hierop uit, drukken lichtjes aan en strooien er lichtjes een fijn laagje grof
rijnzand of aquarium silex over om mos
en algen te verhinderen onze zaailingen
te overwoekeren. Na 2 à 3 dagen zullen
we reeds de eerste kiemplantjes zien
verschijnen.
Deze ganse zaaiprocedure kan binnenshuis gebeuren bij (zomerse) kamertemperaturen. We vermijden blootstelling aan te veel licht en dekken daarom onze zaai
potjes of met zijdepapier! We houden de
zaaipotjes natuurlijk onder een gespannen
atmosfeer (afdekken met glasplaat).
Het verspenen is afhankelijk van de species en haar min of meer snelle ontwikkeling. Van zodra de plantjes groot genoeg
zijn om te verpotten, gewoonlijk de daaropvolgende lente, houden we hun substraat wat vochtig om het kwetsen van
de worteltjes zo klein mogelijk te houden.
Ik persoonlijk was de grond uit de wortels
uit, op die manier moet ik de plantlichamen zo weinig mogelijk drukken en
trekken. Het is aan te raden verschillende
jonge plantjes in het zelfde potje te
planten, ze schijnen dat op prijs te stellen.
Overwinteren doen ze het best bij temperaturen schommelend tussen de 6 en de
10°C.
In Brazilië, land met het grootste aantal
vertegenwoordigers uit deze genus zijn
het merendeel van deze planten
beschermd! Ja, het is zo dat verschillende
species door oververzamelen dreigen uit
te sterven. Dat is dan het geval met de
Frailea castanea. Volgende species
vallen onder zware bescherming (met
zware straffen!): Frailea albicolumnaris,
Fr. buenekeri, Fr. castanea, Fr. curvispina, Fr. deminuta, Fr. gracillima, Fr.
horstii, Fr. lepida, Fr. mammifera, Fr.
perumbilicata, Fr. phaeodisca, Fr. pumila, Fr. pygmaea.
Wie daar verder wil op ingaan zou ik willen aanraden de volgende internetsite te
bezoeken (in het Brazilero natuurlijk!
Voor mij geen probleem, ik woonde daar
gedurende 3 jaar in Belem):
www.biodiversidade.rs.gov.br/portal/index.php?aco-especies_ameacadas&tipo=2&pag=1#.
Onder de meest gewaardeerde planten bij
de verzamelaar vinden we dan steeds
volgende species terug: Frailea angelesii, een cluster vormende plant, doch toch
langzamer in zijn ontwikkeling dan de Fr.
grahliana, met donker purperen kopjes.
Frailea asteroides is dé liefhebbers plant. Wanneer we deze plant ideaal verzorgen,
ontwikkelt ze zich tot een donkerbruin
tot purperen juweel. Hoe ouder de plant
wordt hoe meer de kleur naar het bruin
zal overhellen. Normalerwijze blijft deze
plant enkelvoudig, maar met een gedurfde bemesting en bewatering kan men een
reuzecluster ontwikkelen.
Frailea cataphracta is weer zo'n enkelvoudig blijvende plant die met ouder te
worden wel wat aan schoonheid moet
inboeten, met bruine hoofdjes. Van deze
specie komen we regelmatig cristaatvormen tegen.
Frailea grahliana is een snel groeiende,
clustervormende plant. Ze vult al snel een
15 cm schotel.
Frailea pulcherrima is een vertegenwoordiger van een wat minder voorkomende groep planten. Het zijn kleinere
planten maar in tegenstelling tot de
hiervoor genoemde soorten, vormt zij lange vingerdikke stammetjes die zich
gemakkelijk splitsen. Het hoofdstammetje gaat dan ook snel onder het gewicht
van de zijscheuten, tegen de grond liggen.
Het is een fel groene plant met korte bruine en gele stekels.
Frailea schilinzkyana is ook een enkelvoudig blijvende plant, ingedrukt bolvormig (is breder dan hoog). Het plantje blijft
donker bruingroen met korte bruingele
stekels.
Ethymologie
Frailea, is de naam welke werd gegeven
ter ere van de Heer Manuel Fraile. Hij
werd in Spanje geboren in 1850, en was
op het einde van de negentiende eeuw
verantwoordelijke voor de verzameling
cactussen van het Landbouw Departement in de Verenigde Staten.