|
Succulenta (Netherlands) 68(5): 100-103, 1989.
Alweer een artikel over Frailea's
(aangevuld met een uitgebreide bibliografie)
J.J. DE MORREE Af en toe verschijnt er in Succulenta een algemeen artikel over Frailea's. Hetzelfde is het geval in bijvoorbeeld het Britse zustertijdschrift. Vaak komt de inhoud van deze artikelen neer op een verzuchting over de onwil van Frailea's om hun bloemen te ontvouwen. De artikelen in de vorm van een forumdiscussie in het Cactus & Succulent Journal (GB) in 1978 vertonen overduidelijk die tendens. Zeker is dat het geslacht moeite heeft met uitbundige bloei. In eerste instantie raakte ik ook geërgerd vanwege het feit dat mijn Frailea's hun bloemen zo weinig tonen. Een groot deel van de bloemknop-pen gaat direct over tot het vormen van een zaadbes met goed kiemkrachtige zaden (cleistogamie). Het onderwerp van de cleistogame zaadvorming is in 1967 aan de orde geweest in een artikel van W. Simon en in 1983 in artikelen van J. van Dooren en een redactioneel stukje van Th. Neutelings waarin de oude publicatie van W. Simon voor een groot deel wordt geciteerd. Uiteindelijk wil iedere verzamelaar van al zijn soorten toch wel eens bloemen zien. In het geval dat 's morgens een bloem op uitkomen stond kon ik 's avonds constateren dat de bloem echt was opengegaan, maar binnen een paar uur weer was verwelkt.
Toch heeft dit geslacht, dat overigens door steeds weer nieuwe vondsten sterk in soortenrijkdom toeneemt, een apart plaatsje in mijn verzameling verworven. Zo'n twintig jaar geleden kwam ik met Frailea's in aanraking toen de heer Mevissen me een paar geënte exemplaren van F. pseudopulcherrima, F. pumila en F. grahliana schonk.
In die tijd beschreef Buining in Succulenta een aantal nieuwe soorten zoals: F. concepcionensis, F. ybatense, F. ignacionensis, F. friedrichii en F. cataphracta var. tuyensis. In buitenlandse tijdschriften verschenen van Buining en Brederoo ook nieuwbeschrijvingen zoals van F. matoana, F. melitae, F. moseriana, F. lepida, F. mammifera en F. albiareolata Al snel daarna kwamen fraaie soorten als F. aureinitens en F. magnifica onder zaaibereik. Aan het eind van de jaren zeventig deed de heer Prestlé verslag van zijn Zuidamerikaanse reizen, waarbij hij veel Frailea's vond, en een aantal soorten beschreef waaronder F. castanea, F. perbella en F. phaeacantha nom. prov. In die reisbeschrijvingen worden soms ook de groeiomstandigheden van Frailea's aangestipt.
Langzaam maar zeker ging de irritatie van het steeds maar weer zien produceren van zaadbessen zonder enige vorm van bloei over in bewondering voor dit gespecialiseerde cactusgeslacht met zijn kleine plantelichamen. Frailea's hebben in hun evolutieproces gekozen voor een snelle vermeerdering door een alternatieve manier van zaadvorming waarbij ze niet afhankelijk zijn van bestuivende insecten. In het planten- en dierenrijk komt dat wel meer voor. Vrouwtjes van de door veel kwekers gehate groene luizen kunnen ook zonder bevruchting grote aantallen nakomelingen produceren. De Frailea's doen al het mogelijke om als soorten voort te blijven bestaan en kiezen voor een korte maar vruchtbare levensduur. Een aantal soorten zoals F. schilinzkyana, F. pumila en F. grahliana vormen weliswaar grotere groepen met veel spruiten, de meeste soorten echter blijven min of meer solitair en hebben een beperkte levensduur. Na een aantal jaren verliezen Frailea's veel van hun esthetische waarde en na verlies van het groeipunt stagneert de groei.
De echte verzamelaar kan dus ook het beste met tussenpozen van een jaar of drie nieuwe generaties van kortlevende soorten opstarten. De ontkieming van de zaden is zeer snel en succesvol. Degenen die wel eens vers Frailea-zaad hebben uitgezaaid zullen hebben kunnen constateren dat meestal na 1-2 dagen een groot deel van de zaden ontkiemd is. Het is overigens bekend dat de kiemkracht bij Fraileazaad al na korte tijd (half tot één jaar) aanzienlijk terugloopt. Het jarenlang bewaren van reservezaad voor het geval dat een plant wegvalt is dus nutteloos. Echter voor determinatiedoeleinden is het bewaren van zaden wel zinvol.
Door hun snelle ontkieming en groeiwijze en door hun zaadproductie zonder tussenkomst van insecten kan de soort zich goed in zijn omgeving staande houden. Men zou zich kunnen afvragen waarom Frailea's überhaupt nog zaden vormen door bestuiving van geopende bloemen. Dit heeft ongetwijfeld te maken met de biologische noodzaak om chromosomenmateriaal uit de kernen van verschillende planten onderling uit te wisselen. Binnen een bepaalde plantenpopulatie zijn de individuele planten wat betreft hun genetische kenmerken zeker niet identiek. Door onderlinge bestuiving worden steeds genetische kenmerken tussen planten onderling uitgewisseld en ontstaan er nakomelingen met een zekere variatie in hun eigenschappen. Toch vallen deze kenmerken alle binnen die van de soort. Het doel van deze genetische ruilacties is dat de natuur in een populatie planten te allen tijde een zo groot mogelijk reactievermogen wil behouden om bij veranderende omstandigheden de soort te doen overleven (klimaatsverandering, onverwacht lange droogteperiodes, nieuwe concurrerende plantensoorten). Zouden planten zich slechts met onbevruchte zaden en stekken voortplanten, dan zou er uiteindelijk een kloon van volledig identieke planten kunnen ontstaan. Dit vindt de natuur een niet wenselijke ontwikkeling, want al die planten reageren uniform op bijvoorbeeld droogte of op aanvallen van schimmels, virussen en bacteriën. Een hele populatie zou in één keer kunnen worden weggevaagd. Bij een plantengroep met meer erfelijke variatie zal er altijd wel een aantal planten bij ongunstiger omstandigheden overleven. Het enige waar planten in het algemeen niet tegen zijn opgewassen — en cactussen dus ook niet — en wat ze genetisch ook niet kunnen inbouwen is de verwoesting die de mens teweegbrengt met extensieve veeteelt en kaalslag met bulldozers. Het zal voor de beginnende Fraileaverzamelaar een geruststelling zijn om te horen dat Frailea's wel degelijk met volledig geopende bloemen bloeien al is dit niet zo vaak het geval. Dat Frailea's voor verrassingen kunnen zorgen bewees voor mij F. horstii. Dit is een zuilvormig plantje van hooguit 10 cm lang en 2 cm breed. Het lijkt qua plantvorm op F. alacriportana en F. gracillima, dus niet erg opwindend. Ik had toen ik het plantje kreeg nog nooit een bloeiend exemplaar gezien en ook geen afbeelding ervan in de literatuur. Het wachten was dus weer op een vermoedelijk vrij klein notocactusachtig geel bloemetje, zoals ik dat van de andere soorten wel gewend was. Uitgerekend op een moment dat ons gezin wel wat anders had om de aandacht op te richten — onze oudste dochter was een paar uur tevoren thuis geboren — ontvouwde F. horstii de eerste bloemen. Moeder en dochter lagen rustig te slapen en ik maakte, maniak als ik ben, snel een paar foto's om later eens rustig te kunnen zien wat voor bloem het was geweest. Zeker was wel dat deze Frailea de grootste bloemen tevoorschijn had getoverd die ik bij het geslacht ooit heb waargenomen. Opvallend is ook de karmijnrode kleur van de bloembuis tot aan de aanhechting van de krans meeldraden. Als ik nu na een paar jaar weer naar de foto's kijk en de grootte van de bloem vergelijk met de bloemen die in latere jaren door dezelfde plant zijn geproduceerd, dan valt op dat de eerste bloei qua bloemdiameter nooit meer is geëvenaard. Wat ik me van de temperatuur op de bewuste dag (3 augustus 1982) nog maar al te goed kan herinneren is de ongewone hitte ten gevolge van een gedenkwaardige hittegolf (30 graden in de schaduw). Toch lijkt er bij Frailea's geen duidelijke relatie te bestaan met de hoogte van de temperatuur en de bloeiwilligheid. De heer Prestlé schrijft ten aanzien van de lichtintensiteit dat F. horstii onder natuurlijke omstandigheden in de schaduw onder struikgewas wordt aangetroffen.
Voor een ieder die in de literatuur nog wat verder wil doorlezen over dit geslacht is hieronder een literatuurlijst opgesteld van de Succulenta-artikelen vanaf 1967 en artikelen uit bekende buitenlandse boeken en tijdschriften. Naast de algemene artikelen zijn ook de nieuwbeschrijvingen van een aantal Frailea's opgenomen.
Literatuur:
C. Backeberg. Die Cactaceae. Handbuch der Kakteenkunde. Band III Frailea Br. & R p. 1 655-1 665 (1959)
W. Simon De gedragingen van enige cactussen bij de bevruchting (cleistogamie). Succulenta vol. 46 p. 69-72 (1967).
V. Hrabe. Bestaat "Frailea pulcherrima Arech"? Succulenta vol. 47 p. 104-105 (1968).
V. Hrabe. Frailea chrysacantha. Succulenta vol. 47 p. 140-141 (1968). A.F.H. Buining. F. friedrichii. Succulenta vol. 50 p. 25 (1971)
A F.H. Buining. F. ybatense. Succulenta vol. 50 p. 46 (1971)
A.F.H. Buining. F. concepcionensis. Succulenta vol. 50 p. 49 (1971)
A.F.H. Buining. F. ignacionensis. Succulenta vol. 50 p. 63 (1971)
A.F.H. Buining. F. cataphracta v. tuyensis. Succulenta vol. 50 p. 64 (1971)
A.F.H. Buining en G Moser. F. knippeliana. Succulenta vol. 51 p. 22(1972).
M. Bleek. Frailea Br. & R. C. & S.J (US) vol. 44 p. 36-37 (1972).
A.F.H. Buining. F. astenoides en F. phaeodisca Succulenta vol. 53 p. 136-141 (1974)
A.F.H. Buining. F. asterioides en F. phaeodisca. (slot) Succulenta vol. 53 p. 161-164 (1974).
A.F H. Buining en A.J. Brederoo. Frailea aureinitens. Succulenta vol. 55 p. 62-65 (1976).
K.H. Prestlé. Op studiereis door Uruguay (II tm V) Succulenta vol. 56 nr. 9-12 (1977)
A.J. Brederoo. Nieuwbeschrijvingen van A.F.H. Buining. (slechts lijsten) Succulenta vol. 57 p. 108-112 (1978).
K.H. Prestlé. Frailea castanea. Succulenta vol. 57 p. 83-85 (1978)
K.H. Prestlé Frailea perbella spec. nov. Prestlé Succulenta vol. 59 p. 115-120 (1980).
K.H. Prestlé Phaeodisca-achtige Frailea's. Succulenta vol. 59 p. 182-185 (1980)
Forum; Frailea. Cactus & Succ J. (GB) vol. 40 p. 14-18 (1978).
Forum; Frailea. Cactus & Succ J. (GB) vol. 40 p. 81-82 (1978).
Prestlé. Op zoek naar cactussen in Rio Grande do Sul (delen 1-5). Succulenta vol. 60 nr. 3 tm 7 (1981)
Th.M.W. Neutelings. Wat denkt u van... F. gracillima. Succulenta vol. 60 p. 62 p. 37 (1 983).
J. van Dooren. Ervaringen met Frailea's. Succulenta vol. 60 p. 176-177 (1981).
J. van Dooren. Nog een keer Frailea's. Succulenta vol. 62 p. 177 (1983).
Th.M.W. Neutelings. Cleistogamie. Succulenta vol. 62 p. 177/179 (1983)
U. Kohler. Frailea friedrichii Buining en Moser (foto) KuaS p. 79 (1983).
H. Krainz. Die Kakteen (C Vle)
F. schilinzkyana F. Haage 1 VIII 1957.
F. asterioides Werderman 1 XII 1959.
F. cataphracta (Dames) Br&R 1 XII 1959.
F. colombiana (Werd) Backeberg 1 I 1962.
F. cataphracta var tuyensis Buining en Moser 15 X 1972
F. concepcionensis Buining en Moser 15 X 1972.
F. ignacionensis Buining en Moser 15 X 1972.
F. mosenana Buining en Brederoo 15 X 1972.
F. curvispina Buining en Brederoo 15 X 1972
F. mammifera Buining en Brederoo 15 X 1972.
F. friedrichii Buining en Moser 15 x 1972
F. albiareolata Buining en Brederoo 16 IV 1973.
F. deminuta Buining en Brederoo 1 IX 1973.
F. lepida Buining en Brederoo 1 IX 1 973.
F. rnatoana Buining en Brederoo 1 IV 1974.
F. grahliana (Haage jr.) Br. & R. 1 X 1974.
F. knippeliana (Quehl) Br. & R. 1 X 1974.
Kon. Emmalaan 23, 2264 SH Leidschendam |