logo Frailea - Hidden treasures
Articles
  home Last Modified: LastModified  
Succulenta (Netherlands) 79(5): 216-221, 2000.

PARAGUAYAANSE DWERGEN IN DE TWINTIGSTE EEUW
Lubomir Berka

In een begrijpelijke stilte is de honderdste verjaardag van de vondst en de beschrijving van Frailea schilinzkyana (Haage jr.) Br. en R. voorbijgegaan. Deze dwergcactussen - voor de meeste kwekers totaal onaantrekkelijk - stonden in de periode na hun ontdekking volop in de belangstelling. Het waren vertegenwoordigers van planten uit Paraguay die erg in opkomst waren. Grosse verzamelde de planten op weidegronden en stuurde ze in juni 1897 naar de firma Haage in Erfurt. De eerste, Frailea schilinzkyana, werd in het Monatschrift für Kakteenkunde VII 1897 108 geldig beschreven onder de geslachtsnaam Echinocactus. De plant werd naar de Geheimrat (hofarts) Von Schilinzky vernoemd.
De tweede plant, Frailea grahliana, had een veel gecompliceerdere intrede in cactusland. Ten eerste werd ze niet van de eerste soort onderscheiden. Ze werd in 1897 met de catalogusnaam Echinocactus schilinzkyana var. grandiflora in de catalogus van Haage opgenomen. In 1898 werd ze door de nomenclatuurcommissie als Echinocactus grahlianus ombenoemd. Onder deze naam werd ze in 1899 gepubliceerd in het Monatschrift für Kakteenkunde IX 1899 54-57. De naam komt van de heer Grahl, de postsecretaris in Erfurt, een bekende cactuskweker. Het artikel was voorzien van illustraties van beide planten, die nu na 100 jaar in dit artikel opnieuw in druk verschijnen.
De beide soorten zijn met de beschrijving voldoende gekarakteriseerd en ik haal alleen de basale verschillen aan.

Frailea schilinzkyana Frailea grahliana
Spruit uit de onderste areolen
Ingezonken schedel zonder doorns
Ribben laag, onduidelijk in kleine tuberkels verdeeld Plantkleur helgroen, van onderen grijs
Doorns zwart, later afvallend
Spruit uit areolen op diverse niveau’s
Schedel niet beschreven
Ribben 2mm hoog, stomp, met groeven in tuberkels verdeeld
Tuberkels bronskleurig, de groeven donkergroen Doorns citroengeel, later vergrijzend

De ombenoeming van de beide planten in 1922 naar het geslacht Frailea dat door Britton en Rose is opgesteld, is een belangrijke stap voorwaarts. De verzamelde planten vertoonden een aanzienlijke variabiliteit en in de loop der jaren kwam het tot verwisseling van de soorten. Nieuwe verzamelde vormen kregen nieuwe commerciële namen. Het is wel zeker dat de natuurlijke variatie een juiste indeling niet gemakkelijk maakte.
Als voorbeeld kan de beschrijving van A.V. Fric worden genoemd, die in 1927 in het gebied van Posadas – Encarnaçion – Cambyreta rondtrok. In het tijdschrift Praktick rádce beschrijft hij hoe hij een aantal frailea‘s verzameld heeft, die grote groepen vormen. Hij kon er geen naam voor geven. De verzamelde planten stuurde hij naar verschillende Europese handelaren.
Na de tweede wereldoorlog was Paraguay vanwege de politieke situatie moeilijk toegankelijk en de import van deze planten was sterk beperkt. Het resultaat van deze moeilijke periode is een reeks van onduidelijkheden en verwisselingen, zodat de planten een grote reeks verschillende namen hebben gekregen. Ik voer er maar enkele op: voor F. schilinzkyana b.v. F. pseudograhliana, F. pseudopulcherrima, F. pulcherrima (maar deze heeft niets uitstaande met Arechevaleta’s F. pulcherrima) F. intermedia, spec. Simon, spec. Uhlig 170 en voor F. grahliana o.a. F. candida, F. americana, F. pullispina (een handelstruc om een goedkope soort te leveren als zeldzame dure plant).

F. schilinzkyana
Frailea schilinzkyana

Een belangrijk keerpunt vond plaats in de zestiger jaren toen A.M. Friedrich, die in Asunción, Paraguay woonde, zich in samenwerking met G. Moser uit Kufstein in Oostenrijk, in Paraguayaanse soorten ging interesseren. Hij verzamelde een groot aantal nieuwe vormen die hij naar Moser opstuurde, die ze vervolgens in samenwerking met de heren Buining en Brederoo taxonomisch indeelde. Uit die periode stammen beschrijvingen van F. moseriana Moser et Brederoo, F. ybatense Buining et Moser, F. friedrichii Buining et Moser, F. concepcionensis Buining et Moser en F. ignacionensis Buining et Brederoo.
Dankzij de nieuw beschreven planten verbreedde zich de kennis van de variabiliteit van F. schilinzkyana en F. grahliana. In het licht van de huidige taxonomische kennis verandert het beeld stapsgewijs van een ingewikkeld mozaïek in een herkenbare groep. In de laatste 20 jaar vulden G. Esser en D. Metzing de informatie over de ecologie van de diverse Paraguayaanse groeiplaatsen aan en D. Metzing ging over tot het samenvoegen (lumping) van verschillende Paraguayaanse fraileasoorten.
Ook K.H. Prestlé hield zich met de systematiek van de Paraguayaanse soorten bezig, hoewel hij zelf nooit een bezoek aan Paraguay bracht. Tijdens het bewerken van het gehele geslacht Frailea stelde hij voor de planten bij F. pumila onder te brengen, toen hij ze onderbracht in het ondergeslacht Pumilaoides. Hij constateerde dat de bovengenoemde soorten in een areaal van enige honderden kilometers thuishoren, dat zich uitstrekt van Uruguay, de Rio Grande do Sul in Brazilië, de Argentijnse provincies Corrientes en Missiones, Centraal- en Oost Paraguay tot in de Oost-Boliviaanse provincie Chiquitos. Afsplitsing van diverse secties en ondersecties hangt af van de inzichten van de diverse auteurs.

original

Hoe ziet de huidige stand van zaken eruit? Voor verder commentaar geleverd wordt, is het raadzaam om eerst naar de groeiomstandigheden in Paraguay te kijken. Zuidoost Paraguay – hier bevindt zich het centrum van onze twee soorten - zou zonder de invloed van de mens met wouden en vochtige savannen bedekt zijn. Tegenwoordig zijn uitgestrekte gebieden ontgonnen, gecultiveerd en is de natuurlijke vegetatie verdwenen. Cactussen zijn alleen nog maar te vinden op plaatsen waar de rotsplaten in weidegronden aan de oppervlakte komen. De frailea‘s komen in sterk van elkaar geïsoleerde plaatsen voor, waar ze zich door hun cleistogame vruchtzetting voortplanten en vele nieuwe populaties vormen. (Red; cleistogamie, bevruchting in gesloten bloemen zonder bestuiving van buitenaf. In de natuur bloeien frailea’s uitbundig en verspreiden zich waarschijnlijk via normale bestuiving. Wel zijn de meeste zelffertiel). Voor de vorming van een nieuwe populatie is ontwikkeling van maar één zaadje in principe genoeg. Een bepaald kenmerk dat zich in een populatie ontwikkelt, kan zich alleen maar daar voortplanten, zodat elke populatie verschillen ten opzichte van andere populaties gaat ontwikkelen. Het hangt van het taxonomisch inzicht af wat we als soort beschrijven.
Ook tegenwoordig blijft F. schilinzkyana als volwaardige soort gehandhaafd. Ik ben het niet met de visie van D. Metzing eens om alle genoemde soorten onder te brengen bij het taxon F. grahliana. De door Grosse aangegeven groeiplaats in de buurt van Paraguari is momenteel onduidelijk, maar er zijn planten verzameld die in de richting van de Rio Paraguay in de buurt van Nueva Italia groeien. Zij bezitten meestal platronde plantenlichamen met een groene tot bruine kleur, die na beschadiging van de schedel gaan spruiten. De planten van het F. schilinzkyana-complex worden onder de veldnummers HU 303, LB 87, M 28, P 441 en AA 8 gevonden. In verzamelingen vinden we ook HU 303 die als F. schilinzkyana f. Itacurubí benoemd is.
F. ignacionensis Buining et Brederoo, die bij San Ignacio is gevonden, houd ik ook voor een synoniem van F. schilinzkyana. Verdere populaties van F. schilinzkyana zijn bij Encarnación in Zuidoost Paraguay gevonden en worden ook gemeld in de Argentijnse gebieden Misiones und Corrientes.
Populaties van F. friedrichii, die voor het eerst bij Chololo-i in de omgeving van Paraguari gevonden zijn, mengen zich in Paraguay met populaties van F. schilinzkyana. Een reeks populaties is door A. Arzberger ontdekt (AA 28, 31, 32, 126). In verzamelingen komt ze voor als spec. Chololo-i. Deze planten horen bij F. schilinzkyana. Volgens mij is het een overgang naar F. grahliana. Ze werd weer opnieuw ontdekt door A.M. Friedrich in Nueva Italia, waar ze in spleten in zandsteenplaten tussen selagi-nella’s en mos groeit.
De vorm op deze standplaats verschilt wezenlijk van planten uit verzamelingen, het plantenlichaam wordt niet duidelijk lilarood, de bedoorning is zeer vol en de doornkleur variabel van bruin tot wasgeel. Op deze plaats verzamelden A.F.H. Buining (HU 315), A. Arzberger (AA 10 ), W. Hoffmann (spec. Paraguay) en G. Esser (E 14701 - BGH 14701). In verzamelingen vinden we ze ook als spec. Nueva Italia of onder spec. Parayan (beroerde notatie van sp. Paraguay). Deze vondst prikkelde A.F.H. Buining tot de publicatie van een nieuwe beschrijving van F. grahliana (in Krainz, Die Kakteen 1974). Hiermee is K.H. Prestlé het niet eens, die denkt dat Buining de oude F. grahliana slecht beoordeeld heeft. Hij verving de beschrijving door die van een andere plant van Nueva Italia en maakte vervolgens de ongeldige combinatie F. grahliana ssp. cervinciana.
K.H. Prestlé meent, dat het gaat om planten uit het gebied van de Chaco (vanwege de rode kleur van de planten). F. grahliana komt in verschillende vormen voor, zoals in Zuidoost tot Noordwest Argentinie, waar we ze in verschillende overgangsvormen naar F. pumila vinden (spec. B 32, HU 410, HU 1578, spec. Argentinien u 1451 etc.). Jammer genoeg zijn er maar weinig standplaatsen in Argentinië beschreven.
In de onmiddellijke nabijheid, 20-30km van de groeiplaats bij Nueva Italia, zijn twee andere populaties van de bediscussieerde planten gevonden. Op het hooggelegen plateau Cerro Cerito in de buurt van Ytá-Ybaté is dat F. moseriana Moser et Brederoo, waarover Moser schrijft, dat het hier om een bonter bedoornde vorm gaat dan de planten van Nueva Italia. Volgens mij is het dezelfde plant, het hangt er maar helemaal van af met welke plant je deze vorm vergelijkt. Prestlé heeft ze in een omcombinatie geldig als F. grahliana ssp. moseriana beschreven. In verzamelingen wordt ze ook als spec. Cerrito of onder het verzamelnummer van W. Simon; SM 114 aangetroffen. In de buurt van Ytá-Ybaté is ook F. ybatensis Buining et Moser gevonden, waar ze in het gras tussen stenen in rode grond groeide. Ik heb in het verleden al eens over deze plant geschreven, aangezien A.M. Friedrich ze beschouwde als uitgeroeide soort. Van de vroegere planten uit dit gebied onderscheidt ze zich door een groter platrond plantenlichaam dat niet spruit. Prestlé heeft de plant geldig als ondersoort van F. grahliana ; F. grahliana ssp. ybatensis (Buining et Moser) Prestlé opnieuw gecombineerd.
Met de reeds besproken planten wordt F. concepcionensis Buining et Moser verbonden, die bij Concepción bij de Rio Paraguay is gevonden. Deze plaats ligt ca. 300 km noordelijker aan de rand van de Paraguayaanse Chaco. Ze onderscheidt zich van de planten uit het gebied van Paraguari door de duidelijk afstaande doorns. Dankzij de opmerkingen van G. Esser zijn er meerdere gegevens over de groeiplaats, die een paar honderd meter noordelijk van de stad Concepción ligt, op de linker oever van de Rio Paraguay bij de luchthaven. In collecties treffen we ook de vondst van G. Esser 14950 aan ( BGH 950) en er bestaat tevens een veldnummer SM 115. Deze planten zijn identiek aan de door Friedrich verzamelde planten. De constatering van G. Esser, dat de planten in de natuur altijd solitair groeien is interessant, omdat ze in verzamelingen juist sterk spruiten. K.H. Prestlé houdt ze voor verwant met de planten uit de Chaco en heeft ze als F. grahliana ssp. concepcionensis (Buining et Moser) Prestlé omgecombineerd. We zouden ze echter ook F. schilinzkyana ssp. concepcionensis (Buining et Moser) Braun et Esteves Pereira kunnen noemen. Hier wordt het conflict over de juiste taxonomische interpretatie van F. grahliana duidelijk.

Op het gebied waar F. concepcionensis groeit, sluit een groot en nog weinig onderzochte Chaco aan, waar in de laatste jaren planten gevonden zijn die verwantschap vertonen met F. grahliana. In 1972-1973 werd F. klinglerana n.n door priester E. Klingler in Oost Bolivia. verzameld. De groeiplaats bevindt zich aan de voet van een heuvel 67 km zuidelijk van San José de Chiquitos. In 1973 arriveerden de planten in Europa doordat Klingler ze aan J. Falkenberg in Berlijn stuurde waar ze veldnummer EK 4 kregen (vaak als BK 4 incorrect overgenomen). Op het eerste gezicht behoort ze tot de verwantschap van F. grahliana, waarvan ze zich onderscheidt door de grotere en grovere tuberkels, langere doorns en duidelijk halvemaansvormige tekening onder de areolen. Enige jaren geleden werden vergelijkbare planten ontdekt die nummer STO 986 kregen ( Vindplaats Ravelo, dept. Santa Cruz, Bolivia).

F. grahliana Frailea grahliana

In 1988 werd geheel onverwachts F. piltzii n.n. (P 432, M 21, LB 70) ontdekt, ca. 30 km zuidelijk van het massief van Cerro Leon. Op de groeiplaats groeit ze onder de beschutting van gebladerte van een droogtebos. Ze vormt enkelvoudige planten met een lichtblauwe tot donkergroene epidermis en donkere doorns. In de cultuur heeft ze een duidelijke verandering ondergaan; het lichaam en de doorns zijn veel lichter. Vergelijkbare planten zijn op een andere groeiplaats door H. Jucker gevonden (HJ 486). Met deze regels kunnen we het overzicht over al de planten die rond de twee honderdjarige soorten zijn gegroepeerd beëindigen. Het is echter niet mogelijk om te concluderen dat dit alle planten zijn uit het besproken gebied. Frailea’s zijn kleine planten, die zich met hun mimicry succesvol verbergen. Het gebied van Paraguay en de omringende gebieden zijn uitgestrekt en we kunnen nog meer vondsten verwachten omdat deze regio nog steeds avontuurlijke plantenjagers op zoek naar onwaarschijnlijke vondsten aantrekt.
Nog enige opmerkingen over de kweekwijze. De cultuur is relatief eenvoudig en ze verdragen ook cultuurfouten van hun verzorgers. Zoals alle frailea’s houden ze van halfschaduw en kunnen niet tegen volle zon. In het voorjaar en de zomer gieten we, maar in de herfst alleen maar nevelen. De aarde moet goed doorlatend zijn en licht zuur. Overwintering bij 10ºC, maar bij de planten uit Noord Paraguay en Zuid Bolivia liever een paar graden meer. De planten vormen vaak cleistogame bloemen. Zaaien is gemakkelijk (Red: de zaden komen goed op als het zaad vers is) en de zaailingen groeien voorspoedig.

Aanvullende opmerking: Naast de in dit artikel behandelde soorten komt in Paraguay ook Frailea cataphracta voor.

Met dank aan Jan Jaap de Morree voor de vertaling en Albert Hofman voor de scan van pagina 55 van MFKK, jaargang IX uit 1899.

Libice 10, Dobriš 263 01, Tjechië

Valid HTML 4.01 Transitional