|
Succulenta (Netherlands) 85(5): 232-238, 2006.
< FRAILEA MAMMIFERA EN
FRAILEA ANGELESII GECOMBINEERD
Jan Jaap de Morree In mijn collectie Fraileas zijn de beide in de titel genoemde soorten welkome gasten. Van alle mij bekende fraileasoorten hebben zij de mooiste ‘maantjes’ onder hun areolen. Was Frailea cataphracta vroeger het meest typische voorbeeld van het bezit van de uitgesproken donkere vlakjes, momenteel zijn er veel meer; bv. ook F. klinglerana, F. buenekeri en F. schlosserii hebben mooie maantjes. In de tachtiger jaren kreeg ik van Ronnie Onreadt een paar zaden van een nieuwe, nog onbeschreven fraileasoort met een heel apart uiterlijk, die eenmaal uitgezaaid met de naam Frailea angelesii op mijn etiketjes kwam te staan. De soort werd door Angeles Kiesling in 1983 in Concordia in de provincie Entre Rios in Argentinië ontdekt en is in de zaadlijsten te vinden onder de provisorische naam F. angelesii. De planten zijn prachtig donker bruinrood, hebben zeer grote, bijna zwarte maantjes aan de onderzijde van duidelijk uitstekende tuberkels en ze zijn donker roodbruin bedoornd (Afb.1 en 2). Ik beschouwde ze als een mooie nieuwe soort. Frailea mammifera vond ik pas later en ik kon deze soort ook al snel aan mijn verzameling toevoegen (Afb.3 en 4). De eerste plant was een stek uit de privé-collectie van Cock Grootscholten, die voor mij het meest oorspronkelijke beeld van een mammifera gaf te zien. Ik kende een illustratie bij de eerstbeschrijving in 1972 in de losbladige Krainz-uitgave Die Kakteen. De eerste planten werden door Horst gevonden bij Dom Pedrito in de provincie Rio Grande do Sul in Brazilië. F.mammifera heef t net als F. angelesii duidelijke tuberkels, wat ook in de naam mammifera (letterlijk borsten-cq tepeldragend) tot uiting komt. In de loop van jaren heb ik een paar vormen met veldnummer van de door Buining beschreven Frailea mammifera Buining en Brederoo verworven. Door kontakten met Karl-Heinz Prestlé en Lubomir Berka in Tsjechië, kreeg ik varianten van Frailea mammifera. Karl-Heinz attendeerde me in zijn fraileakas op een heel mooie grote Frailea mammifera , die beduidend omvangrijker werd dan de planten die ik kende. Ik kreeg wat zaden mee en voegde aan de zaailingen de door Karl-Heinz verstrekte naam Frailea mammifera var. robusta toe (Afb.5). (In die tijd was er nog geen overgang naar het nu gebruikte begrip subspecies in plaats van variëteit). Deze plant zou mij later aan het denken zetten (zie verderop). Van Lubomir Berka ontving ik twee jaar geleden zaden van F. mammifera GF 223 die netjes uitrijpte.
De nieuwe robusta-zaailingen lijken na een paar jaar wel erg veel op een geelbedoornde Frailea angelesii en ik begon me af te vragen of de soorten uit de titel wel als gescheiden soorten kunnen worden gehandhaafd. Nauwkeurige beschouwing van mijn digitale macro-opnamen gaf te zien dat de tuberkels van F. angelesii meer afgerond zijn, terwijl die van F. mammifera en F. mammifera var. robusta spits toelopen. Het aantal doorns in de areolen komt bij beide soorten op overwegend 5 uit.
De bloem van F. mammifera var. robusta heeft spitsere bloembladeren dan die van F. mammifera en F. angelesii (Afb.6). Maar een bloem van één plant vergelijken met verzameld door Gerhard Frank en afgelopen jaar zaden van F. mammifera var. minima met veldnummer PR 536. Prestlé vermeldt in zijn frailea-uitgave, die Gattung Frailea Teil 2,dat deze plant synoniem is met HU 345 en dat de standplaats Dom Pedrito is. Deze laatste zijn nog te klein om ze te vergelijken met de volwassen planten uit mijn collectie. De robusta-vorm heeft na een eerste paar jaar van onstuimige groei het een tijd erg moeilijk gehad en ik vreesde voor het voortbestaan van deze vorm in mijn collectie.De plant vormde spruiten en een heel dichte warrige bedoorning,maar de groei werd onnatuurlijk en bloei bleef uit. Oudere frailea ’s hebben de vervelende gewoonte om na een aantal jaren niet meer te groeien en ook amper meer te bloeien.
Maar voorafgaand aan een uiteindelijk jammerlijk verscheiden produceerde de plant toch nog een goede cleistogame vrucht een enkele bloem van een andere plant leidt niet bepaald tot wetenschappelijke beslissingen.
Rustig, doelloos bladerend kwam ik eerst in het tijdschrift een herziening tegen van de eerder beschreven Frailea angelesii. Roberto Kiesling en Detlev Mentzing brengen F. angelesii als subspecies onder bij Frailea mammifera in hun artikel ‘A new subspecies of the genus Frailea Britton & Rose.’
In view of its disjunct distribution and distinctive caracteristics, but also its overall similarity to Frailea mammifera, it should be classified as a subspecies rather than a species. To make the name available for the use in the New cactus lexicon it is described here at this rank.
(Vert: Met het oog op de verschillen in verspreiding en [plant] kenmerken, maar ook vanwege grote overeenkomsten met F. mammifera, wordt de plant beschreven als subspecies en niet als aparte soort. Om de naam beschikbaar te maken voor gebruik in the New Cactus Lexicon wordt de plant hier als zodanig beschreven [beetje vrij vertaald JJ]).
Daardoor leken de groeiplaatsen ver van elkaar verwijderd,maar in de topografische Atlas ligt Entre Rios,wat mij betref t, in het noordoosten van Argentinië en wel tegen Rio Grande do Sul aan.
De vindplaats van PR 531 wordt in de lijst van PR-nummers vermeld tussen Dom Pedrito en Sao Gabriel RS. De vorm F. mammifera var.minima PR 536 komt voor tussen Dom Pedrito en Linha. Uit deze gegevens blijkt dat in Rio Grande do Sul in een klein areaal al een grote variatie in plantvormen van F. mammifera bestaat. Dat er in Argentinië vervolgens een andere
kleur van de planten en een andere bloemvorm aanwezig is, is dan niet zo verwonderlijk. Met het uitkomen van het Lexicon is er een overzichtelijke stuctuur gekomen in de ellenlange waslijsten van nieuwgevonden fraileasoorten. De groep rond F. mammifera heef t daarin een goede plaats. Veel ‘soorten’ zijn verwijderd als zelfstandig taxon. Blijkbaar heeft de enorme variabiliteit van frailea's over uitgestrekte gebieden gemakkelijk geleid tot een woud van namen. Dit is overigens in dit geslacht niet veel anders dan in andere geslachten. Zoals bij veel frailea's is de levensduur van de beschreven planten beperkt .Na een jaar of 5-6 is op eigen wortel het mooiste er wel af. De schoonheid van de plantjes is, wat mij betref t, ook juist gelegen in de bloei na een jaar of twee. Bij veel soorten gaat de plant (het plantje) volledig schuil achter de grote, gele notocactusachtige bloemen. (JJ: Sorry voor de korte terugval in oude terminologie notocactus, maar dan is het duidelijk dat ik geen ‘parodia's op het oog heb). Inmiddels hebben de kleine planten elk jaar goed gebloeid met hun grote gele bloemen en hebben de planten veel kiemkrachtig zaad geleverd. Ze kunnen nu nog als oude besjes doorsukkelen, maar opnieuw zaaien is een betere optie voor continueren van de collectie. Literatuur: Koperwieklaan 19,
|