logo Frailea - Hidden treasures
References in literature
References are marked in "Red".
  home Last Modified: LastModified  
Succulenta (Netherlands) 75(2): 62-66, 1996.

Gymnocalycium in Argentijns laagland.
Ludwig Bercht

Cactussen en dus ook gymnocalyciums worden vaak gerelateerd aan een voorkomen op grote hoogte en in rotsige omgeving. Zowel op het eerste als op het tweede bestaan interessante uitzonderingen. In dit artikel wordt ingegaan op cactussen met een nadruk op Gymnocalycium in een gebied dat noch rotsig is, noch op grote hoogte.

Het geslacht Gymnocalycium mag zich door de jaren heen verheugen in een vrij constante belangstelling. Bij een vroegere enquête van Succulenta stond het op een eervolle tweede plaats achter natuurlijk Mammillaria. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er enkele studiegroepen zijn die zich richten op dit geslacht. Daarnaast worden er, voor zover ik weet, drie periodieken uitgegeven uitsluitend gewijd aan dit geslacht. Gymnofyl in Tsjechië, Gymnos in Duitsland en Gymnocalycium in Oostenrijk. De kennis over de soorten neemt snel toe, mede vanwege een toenemende stroom liefhebbers die het zich kunnen permitteren de oceaan over te steken. In Gymno-weekeinden, georganiseerd door dezelfde enthousiastelingen die voor de periodieken zorgen, wordt bericht over ervaringen op de groeiplaatsen en uitkomsten van studies achter het bureau en in de kas. Het spreken over aparte soorten wordt steeds gewaagder; het is de tijd dat we het hebben over verwantschapsgroepen, mogelijk als een overgangsstadium naar soorten van een grotere omvang. Voor dit artikel is niet gekozen voor de ingang via verwantschapsgroepen maar voor het feit dat verschillende Gymnocalyciums in vrijwel vlak terrein op zeeniveau groeien. De wil hier ingaan op eigen veldervaring; misschien kom ik in een volgend artikel nog wel terug op andere Gymno's zoals G. chubutense-vormen die in Patagonië soms tot op het strand van de oceaan voorkomen.

In december 1992 was een rondreis van een week door de Argentijnse provincies Entre Rios en Corrientes uitgestippeld. Bij aankomst op het internationale vliegveld van Buenos Aires, Ezeiza, staat de vanuit Nederland bestelde huurauto al gereed. Na het afwikkelen van de formaliteiten kan de reis beginnen. Het is even zoeken hoe de stad uit te komen, maar na een keer misrijden zitten we, mijn vrouw en ik, op de goede weg richting Entre Rios. Het landschap dat zich aan onze ogen ontrolt, ontlokt geen diepgaande beschrijving. Eentonig weidegebied, moerassig, tolbruggen over de rivieren en regen. Tegen het einde van de middag komen we in Gualeguaychu aan. Een hotel vinden is eigenlijk nooit een probleem, wel er een te vinden voor een redelijke prijs. Het is goed te merken dat de Argentijnse regering het voor elkaar heeft weten te krijgen de gierende inflatie te stoppen; de prijzen zijn hoog. Uiteindelijk toch een hotel gevonden tegen een redelijke prijs. De volgende morgen gaat de reis pas echt beginnen. Uit informatie wist ik dat aan de Rio Gualeguaychu cactussen waren gevonden. Even voorbij de brug over de rivier zie ik een min of meer open terrein van vlak zand met wat struiken en kleine bomen. Dit lijkt ons een goede plek waar cactussen zouden kunnen groeien. De hoogtemeter geeft geen duidelijk verschil aan met de hoogte van Buenos Aires; op de kaart staat dat de hoogte 11 m bedraagt. Het vinden van de eerste cactussen is geen enkel probleem: Echinopsis uit de verwant­schap eyriesii/oxygona (LB 947). Over een kleine Frailea uit de pumila-groep (LB 945) struikelen we bijna, zoveel staan er soms bij elkaar. De plantjes komen nauwelijks boven het zand uit. De lichthoeveel-heid is nagenoeg ontoereikend om te fotograferen; het is somber weer en het zou nog slechter worden. Ook een derde vertegenwoordiger van de cactusfamilie wordt gevonden. De soortnaam is niet zo moeilijk: het is tureczekianus (LB 946), in 1992 nog een nomen nudum, thans beschreven als Parodia tureczekiana en direct omgedoopt naar Notocactus (Ik ga hier niet in op de al dan niet gerechtvaardigde samentrekking van de geslachten Notocactus en Parodia). Er is weinig kennis voor nodig om te zien dat deze soort verwant is met N. submammulosus. Het meest wezenlijke verschil is de extreem lange onderste middendoren. De groeiomstandigheden zijn echter totaal verschillend. N. submammulosus groeit in een rotsige omgeving op hoogtes tussen circa 700 en 2000 m in de provincies Cordoba, San Luis en Catamarca.
De Gymnocalycium die hier groeit, blijft spoorloos. De planten die ik ken van de Rio Gualeguaychu (P 397), behoren tot G. schroederianum ssp. schroederianum. De reis gaat verder naar het noorden. Het begint behoorlijk te regenen. Door het weer is het onmogelijk zandwegen te berijden en moeten we op de Ruta 14, een redelijk goed geasfalteerde weg, blijven. Bij een politiecontrole hebben we enige problemen. Als ze merken dat je in een ongunstige positie zit, ben je snel het haasje en vinden ze altijd een stok om te slaan. Uiteindelijk kunnen we doorrijden, de portemonnaie is wel 100 dollar dunner geworden.
Ondanks de regen gaan we in het Parque Nacional El Palma, waar vlakke rotsen te zien zijn, op zoek naar planten. De enige soort die we vinden is Notocactus arechavaletai.
Bij Concordia proberen we toch nog enkele ongeasfalteerde wegen te berijden op zoek naar Frailea angelesii en een mooie Wigginsia uit de verwantschap van W. schaeferiana, maar het is onbegonnen werk.
Een gedeelte van de grens tussen de provincies Entre Rios en Corrientes wordt gevormd door de Rio Mocoreta. Kiesling had indertijd al planten naar Europa gezonden met de verwijzing gevonden aan de Rio Mocoreta. Deze planten behoren tot G. schroederianum ssp. paucicostatum. Bij het passeren van de brug over de rivier zien we direct weer zo'n open zandgebiedje liggen. Ondanks de regen stappen we uit om te gaan zoeken naar cactussen. Al bij de eerste stap in het zand zak ik bijna tot aan mijn knie in het zand weg. Het is onbegonnen werk hier naar planten te gaan zoeken. Een enorme teleurstelling. We vervolgen de weg richting Paso de los Libres, waar we zullen overnachten. Alle hoop om op deze dag nog iets te vinden hadden we al opgegeven, als we bij Pucheta weer zo'n open zandterrein zien liggen. We proberen het toch nog maar eens. De grote Cereus is niet te overzien, evenmin de Enocereus, maar ja daar maak je niet veel ophef over. Zelfs na lang zoeken nog geen Frailea gevonden, een plant die ik op al dit soort terreinen steeds heb aangetroffen. Teleurgesteld stap ik terug over het prikkeldraad en schop tegen iets aan. Welke jubel ontglipt je lippen, als je in die vormeloze klomp een vrijwel uitgedroogde Gymno herkent. Met vernieuwde energie wordt weer gezocht en dan worden toch de eerste gezonde planten gevonden, niet direct in het open terrein maar wat verscholen tussen het gras aan de zijkant van het terrein. Eindelijk G. schroederianum ssp. paucicostatum (LB 950). Ten opzichte van de ssp. schroederianum vertonen deze planten inderdaad minder ribben. Opvallender is echter dat de ribben minder sterk in knobbels zijn verdeeld, maar bovenal de veel krachtiger doorns. Typerend bij G. schroederianum is de lange naar onder gerichte randdoorn, wat even doet denken aan G. borthii. In afwijking van de typesoort is de keel van de slanke bloem rozerood van kleur. De volgende dag vinden we hemelsbreed een 70 km westwaarts nogmaals G. schroederianum ssp. paucicostatum (LB 960) aan de rand van zo'n open zandterrein, eveneens tussen het gras. Daar is het bestand wat we vinden aanzienlijk groter. Resumerend is het thans bekende groeigebied van deze Gymno het zuidoostelijke deel van de provincie Corrientes.

Na de overnachting in een redelijk hotel in Paso de los Libres pogen we de volgende dag ons geluk bij Tres Cerros. Deze drie rotsheuvels bij La Cruz in de provincie Corrientes is al eerder door mij bezocht op zoek naar een Gymno, die we kennen door een vondst van Kiesling. De plant heeft wat weg van G. denudatum, maakt veel spruiten en de witte bloem heeft een rose keel. De zaden zijn mij onbekend. Uit zijn herinnering denkt Kiesling dat hij deze plant in het vlakke gedeelte rond de heuvels heeft gevonden. Daar liggen inderdaad veel rotsen verspreid in het glooiende gebied. Op een plek dicht bij de voet van een der heuvels groeit een kleine, sterk spruitende Notocactus (LB 253, LB 954), maar dat is ook alles wat we kunnen vinden. Ook andere speurders, waaronder Kiesling, is het niet gelukt de plant terug te vinden.
In de omgeving van de Tres Cerros is het volop genieten van weide- en watervogels. Het is daar moerassig met veel open en halfopen water. In veel vogels herken je de zuidamerikaanse tegenhanger van europese soorten.
We rijden het gehele stuk weer terug naar Paso de los Libres en gaan de weg op richting Mercedes. Halverwege vind ik de plaats terug waar ik in 1990 de planten heb gevonden die Buining had voorzien van het veldnummer HU 414. Toen, ook in december, vonden mijn toenmalige reisgenoot, Rudi-Werner Bueneker en ik slechts een achttal plantjes van deze Gymno (LB 612), maar een overvloed aan Frailea's (LB 614). Deze keer is het geen enkel probleem de kleine Gymno's (LB 957) te vinden, maar laat ons oog het afweten om de Frailea's te zien; slechts een Frailea laat zich waarnemen. Hetgeen maar wil illustreren, dat bepaalde omstandigheden van invloed zijn in het al dan niet vinden van planten. In een eerder artikel heb ik deze Gymno al ingedeeld bij G. mesopotamicum, een soort waarvan de typevindplaats dicht bij de stad Mercedes ligt. De plantjes zijn beduidend kleiner, maximaal 2,5 cm diameter, en vertonen niet zo'n lichaam bedekkende bedoorning. Ondergronds maken ze uitlopers. De bloemen zijn groot, wit met rode keel. Kiesling wees in zijn nieuwbeschrijving al op de typische zaden van G. mesopotamicum met wat hij noemde een overgang tussen de zaadstructuren van de Trichomoseminae en G. denudatum. Om de plantjes te vinden is het werkelijk met de neus over de grond rondkruipen. Ze groeien tussen klein rotspuin op een vlak terrein. Tekenend is dat direct naast dit stenige gebied een zeer drassig weidegebied ligt. De hoogte is rond 70 m boven zeeniveau. Even ten zuiden van Mercedes zien we in een weiland wat rotsen net boven het gras uitsteken. Als we gaan kijken, hebben we het geluk aan onze zijde; er groeien G. mesopotamicum (LB 959), planten die overeenkomen met de beschrijving en met P 241. Het vervolg van de reis door dit gedeelte van Argentinië' wordt vergald door het weer. Het blijft onophoudelijk regenen. We vinden nog wel een mooie Echinopsis, waarschijnlijk E. minuana, maar snel besluiten we dit gebied te verlaten en vervroegd door te reizen naar Cordoba.

Veerweg 18, 4024 BP Eck en Wiel

Valid HTML 4.01 Transitional